Bloque III Para funcionar 1 Introducción a la Ortografía: El acento y la tilde — Spelling: klemtoon en geschreven accent Om te weten hoe een klank in het Spaans wordt uitgesproken, moet je letten op de lettergrepen waaruit het woord bestaat Dat wil zeggen, elk van de stoten van onze stem waarmee we de woorden uitspreken: Voorbeeld: me-sa heeft twee lettergrepen en ca-be-za heeft er drie. Klemtoon De meeste woorden (zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, bijwoorden...) hebben één lettergreep die met meer intensiteit wordt uitgesproken dan de andere. Deze lettergreep, waarop de klemtoon valt, noemen we de sílaba tónica (beklemtoonde lettergreep) de andere zijn átonas (onbeklemtoond). Voorbeeld: Ca-mi-no Voorbeelden Woorden Agudas: de klemtoon ligt op de laatste lettergreep van het woord. Re-loj, ca-mi-ón, ho-tel Llanas: de klemtoon ligt op de voorlaatste lettergreep van het woord. Re-lo-je-ro, bar-co Esdrújulas: de klemtoon ligt op de voornalaatste lettergreep van het woord. Gé-ne-ro, ár-bo-les Geschreven accent In het Spaans wordt, naast de klemtoon, af en toe een geschreven accent gezet op de beklemtoonde lettergreep. Dit accent heet in het Spaans tilde en maakt het eenvoudiger de beklemtoonde lettergreep te herkennen. Op die manier wordt de intonatie bij het (voor)lezen vergemakkelijkt. Er bestaat een aantal basisregels voor de plaatsing van een geschreven accent: Voorbeelden Woorden Agudas: woorden die op “n”, “s” of een klinker eindigen, krijgen een accent. Bal-cón, ca-fé, a-vi-ón Llanas: woorden die op een medeklinker behalve “n” of “s” eindigen, krijgen een accent. Ár-bol, mó-vil, fá-cil Esdrújulas: alle woorden krijgen een accent. Gé-ne-ro, pá-ja-ros Práctica Geef aan op welke lettergreep de klemtoon valt. Voeg waar nodig een geschreven accent toe. Acento Avion Telefono Unidad Hotel Marques Veintitres Excursion Significar Examen 120 ciento veinte G ramática 2 El Superlativo — Overtreffende trap De overtreffende trap geeft de maximale graad van een bepaalde kwaliteit van iets of iemand aan. Voorbeeld: El tren de alta velocidad es un medio de transporte rápido, pero el avión es el medio de transporte más rápido. Voor de overtreffende trap wordt de volgende structuur gebruikt: Vergrotend el/la/los/las + más + bijv. nw. + de + zelfst. nw. Esta habitación es la más bonita de todas. que + zin Este viaje el más bonito que he hecho. Verkleinend el/la/los/las + menos + bijv. nw. + de + zelfst. nw. Este avión es el menos cómodo de Iberia. que + zin El Hotel Sol es el menos cómodo que he visto. Práctica Vul in onderstaande zinnen de juiste overtreffende trap in: Ej.: Las pirámides de Egipto son los monumentos más perfectos (perfectos) del mundo. 1. Es la ciudad 2. Es el libro (bonita) que he conocido. (interesante) que he leído. 3. Este pasajero es (agradable) de todo el avión. De overtreffende trap kan ook gevormd worden door aan de stam van het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord de uitgang -ísim-o/as/os/as toe te voegen: Opmerkingen Het bijvoeglijk naamwoord/bijwoord richt zich in geslacht en getal naar het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst. Carlos es altísimo María es guapísima. Een andere mogelijkheid is het bijwoord "muy" voor het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord te zetten. Opmerkingen Sommige vormen zijn onregelmatig: Antiguo > Antiquísimo Pobre > Paupérrimo Bueno > El mejor Malo > El peor Dit bijwoord heeft één enkele vorm die zowel voor mannelijk als vrouwelijk, en zowel voor enkelvoud als meervoud wordt gebruikt. Carlos es muy alto. María es muy guapa. Voorbeelden: bueno buenisimo hoy hace un día buenísimo/ hoy hace un día muy bueno. malo malísimo hoy hace un día malísimo/ hoy hace un día muy malo. ciento veintiuno 121 Bloque III 3 Otros usos del Presente de Indicativo — Andere gebruiken van de Presente De Presente (tegenwoordige tijd) dient niet alleen om te verwijzen naar een tegenwoordig moment dat samenvalt met het moment van spreken; er zijn andere gebruiken van de Presente die we moeten kennen: Andere gebruiken van de Presente Gebruiken die verwijzen naar het verleden Gebruiken die verwijzen naar het heden Gebruiken die verwijzen naar de toekomst Spreken over universele waarheden: La tierra es redonda. Spreken over verleden tijden, namen of historische gebeurtenissen. Verwijzen naar gebeurtenissen in de (zeer) nabije toekomst. Dingen vragen, bevelen en instructies geven. We gebruiken dan de constructies: Deze gebruiken komen voor in combinatie met tijdsbepalingen: jaartallen, hace…, etc. Colón descubre América en 1492. Deze gebruiken komen voor in combinatie met tijdsbepalingen die toekomst aanduiden zoals: mañana, la semana que viene, ¿a qué hora…?, etc. ¿A qué hora vienes a mi casa? La semana que viene voy de viaje. ¿PODER + infinitief? ¿Te/le/os IMPORTA + infinitief? ¿Puedo entrar en clase? ¿Te importa cerrar la ventana? Spreken over gewoontes en de frequentie waarmee we iets doen. Bijpassende tijdsbepalingen zijn: Siempre Cada día/lunes/mes/año A menudo/normalmente/con frecuencia Cada dos/tres…dias/meses. Alguna vez/de vez en cuando Casi nunca/apenas Nunca/jamás Ej.: Voy a Barcelona cada mes. Práctica Vul in onderstaande zinnen de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat: Ej.: A mi me encanta (encantar) ir de compras a los grandes almacenes porque siempre tienen (tener) la ropa más barata. 1. Normalmente María 2. El cielo (comprar) el periódico una vez a la semana. (ser) azul. 3. Federico García Lorca 4. La semana que viene nosotros 122 ciento veintidós (nacer) en 1898 en Granada. (tener) un curso de “Español de turismo”. G ramática 4 Pretérito Perfecto — De Perfecto Vorm De Perfecto (voltooide tijd) wordt gevormd door een vervoegde vorm van het werkwoord haber te combineren met het participio pasado (voltooid deelwoord). onderwerp Yo + HABER he Het werkwoord haber staat in de Presente: Yo he Tú has Usted ha Él/ella ha Nosotros/as hemos Vosotros/as habéis Ustedes han Ellos/as han + participio pasado comido Om het participio pasado te vormen, haal je de uitgang van het werkwoord (-ar, -er of -ir) af en vervang je deze door de vorm -ADO of -IDO. CANT -AR > -ADO = Cantado COM -ER > = Comido -IDO VIV -IR > = Vivido Voorbeeld: Nosotros hemos cantado en la boda de María. Él ha comido tostadas para desayunar. Opmerkingen Het participio pasado kan onregelmatig zijn. Ver > Visto Escribir > Escrito Romper > Roto Volver > Vuelto Decir > Dicho Hacer > Hecho Gebruik De Perfecto wordt gebruikt om over een handeling in het verleden te spreken waarvan het resultaat op het moment van spreken nog van belang is. Yo he tomado un café esta mañana Presente Pasado Tijdsaanduidingen geven aan op welk moment een handeling plaatsvindt: Tijdsaanduiding Hoy Esta mañana Hace un rato tarde cinco minutos noche semana De Perfecto wordt gebruikt om te vragen/informeren naar persoonlijke ervaringen, met aanduidingen als ya, todavía no, alguna vez, nunca. ¿Has estado alguna vez en Australia? Yo nunca he bebido alcohol. Práctica Vul de Perfecto in van het werkwoord dat tussen haakjes staat. Ej.: Este verano hemos estado (nosotros/estar) en Santander de vacaciones. 1. Hoy (ella/tener) mucho trabajo en el restaurante. 2. Carlos, te (él/llamar) del almacén hace cinco minutos. 3. ¿ (tú/comprar) ya el pan? ciento veintitrés 123 Bloque III 5 Pretérito Indefinido — De Indefinido De Pretérito indefinido (ook wel Simple genoemd) wordt veel gebruikt in het Spaans. In veel LatijnsAmerikaanse landen en in sommige regio’s in Spanje (Asturië, León, etc.) is het zelfs zo dat alleen deze vorm van de verleden tijd wordt gebruikt; de Perfecto wordt daar niet gebruikt. Spanje Latijns-Amerika/sommige Spaanse regio’s Ej.: Esta mañana he desayunado un café Esta mañana desayuné un café con leche Ook in deze tijd bestaan er regelmatige en onregelmatige vormen. -AR Trabaj-é Trabaj-aste Trabaj-ó Trabaj-ó Trabaj-amos Trabaj-asteis Trabaj-aron Trabaj-aron Yo Tú Usted Él/ella Nosotros/as Vosotros/as Ustedes Ellos/ellas -ER Com-í Com-iste Com-ió Com-ió Com-imos Com-isteis Com-ieron Com-ieron -IR Viv-í Viv-iste Viv-ió Viv-ió Viv-imos Viv-isteis Viv-ieron Viv-ieron Opmerkingen LET OP DE SPELLING... Om de Indefinido te vormen, gaan we uit van de infinitief. We moeten de uitgangen -AR, -ER, -IR vervangen door de uitgangen van de Indefinido. Werkwoorden die eindigen op -gar. Apagar: Apagué Llegar: Llegué, Jugar: Jugué Trabaj-AR Trabaj-É, -ASTE, -Ó Werkwoorden die eindigen op -car: Sacar: Saqué Aparcar: Aparqué De werkwoorden op -AR behouden de klinker “A” in de meeste persoonsvormen; de werkwoorden op -ER, -IR krijgen allebei een “I”, en hebben verder dezelfde uitgangen. Werkwoorden die eindigen op -zar: Empezar: Empecé Comenzar: Comencé ONREGELMATIGE VORMEN: De Indefinido van een paar van de meest voorkomende werkwoorden luidt: Yo Tú Él/ella Usted Nosotros/as Vosotros/as Ustedes Ellos/ellas 124 ESTAR HACER SER PODER IR DECIR Estuve Estuviste Estuvo Estuvo Estuvimos Estuvisteis Estuvieron Estuvieron Hice Hiciste Hizo Hizo Hicimos Hicisteis Hicieron Hicieron Fui Fuiste Fue Fue Fuimos Fuisteis Fueron Fueron Pude Pudiste Pudo Pudo Pudimos Pudisteis Pudieron Pudieron Fui Fuiste Fue Fue Fuimos Fuisteis Fueron Fueron Dije Dijiste Dijo Dijo Dijimos Dijisteis Dijeron Dijeron ciento veinticuatro G ramática 5 Pretérito Indefinido — De Indefinido (Vervolg) Gebruik De Indefinido wordt gebruikt om een beëindigde en afgesloten handeling aan te geven. Ayer desayuné unas tostadas con mermelada. VERLEDEN VERLEDEN De Indefinido wordt ook gebruikt in biografieën om historische feiten op te sommen. Cristóbal Colón descubrió América, vivió en ... y murió en ... VERLEDEN VERLEDEN VERLEDEN Tijdsaanduidingen geven ons aan dat we de Indefinido moeten gebruiken. Aanduiding Ayer La semana pasada En 1979 Hace tres meses Antes de ayer El año pasado La noche pasada En 1980 En el 2002 Hace un año Hace un Siglo Práctica Vul de juiste vormen van de Indefinido in. Ej.: (Ayer/escribir/postales/a mi madre) Ayer escribí postales a mi madre. 1. (La semana pasada/(ellos)/ir/al cine/por la tarde) 2. (El lunes pasado/(tú)/estar/en el gimnasio/a las 9) 6 . . Pretérito Perfecto/Indefinido Soms is het lastig een keuze te maken tussen de verschillende verleden tijden. De tijdsaanduidingen geven aan welke tijd we moeten gebruiken. Hieronder laten we je enkele verschillen zien. PRETÉRITO PERFECTO PRETÉRITO INDEFINIDO TIJDSAANDUIDINGEN TIJDSAANDUIDINGEN Hoy A las 10 Hasta ahora Últimamente ¿Alguna vez? Todavía no, aún no Esta mañana/tarde/noche Este mes/año Nunca, Siempre ¿Cuántas veces…? Ayer Anteayer El otro día Anoche El mes/año pasado La semana/tarde pasada En + mes/año ¿Quién me ha llamado por teléfono estos días? Pues, el lunes te llamó Marta, el miércoles te llamó Iván, y ayer te llamó Luis. ciento veinticinco 125 Bloque III 6 Pretérito Perfecto/Indefinido De spreker bevindt zich binnen de tijdseenheid die met de Perfecto wordt aangegeven. (tijdvak = niet afgesloten) (Vervolg) De spreker bevindt zich buiten de tijdseenheid die met de Indefinido wordt aangegeven. (tijdvak = afgesloten) HANDELING IN HET VERLEDEN + VERLEDEN HANDELING IN HET VERLEDEN+ HEDEN Ayer fui a clase. Esta mañana he ido a clase. PERFECTO INDEFINIDO De handelingen die de Perfecto uitdrukt hebben een relatie met het moment van spreken. De afstand met betrekking tot dit heden wordt aangegeven door de tijdsaanduidingen. Este verano he ido a la playa con mi familia. Er bestaat een volledige scheiding tussen het moment van spreken (= heden) en de handeling. El verano pasado fui a la playa con mi familia. Wanneer de tijdsaanduidingen ya, todavía, aún in de zin staan, gebruiken we altijd de Perfecto. Ya he visto la película de Almodóvar. In vraagzinnen of mededelingen zonder tijd heeft het gebruik van de Perfecto de voorkeur. ¿Has estado alguna vez en América? Práctica Vul in de onderstaande zinnen de juiste vorm van de Perfecto of Indefinido in: Ej.: -Has estado (estar) tú alguna vez en los carnavales de Venecia. - Pues, sí. El año pasado (ir) con mi marido. 1. - ¿Sabes si él (ir de compras) esta semana con María? - Creo que (ir de compras) ayer. 2. - ¿ (vosotros/hacer) el examen? - Sí, lo (hacer) el viernes por la mañana. 7 Imperativo Afirmativo — Gebiedende wijs De gebiedende wijs (Imperativo) is een werkwoordswijs die zich (in het Spaans) kenmerkt door het verschil tussen de uitgangen die het werkwoord krijgt als het bevestigend en ontkennend wordt gebruikt. María, bebe el zumo de naranja María, no bebas el zumo de naranja. Opmerkingen Hier behandelen we de bevestigende Imperativo. REGELMATIGE VORMEN Tú Usted Él/ella Nosotros/as Vosotros/as Ustedes Ellos/ellas 126 -AR Trabaj-a Trabaj-e Trabaj-e Trabaj-emos Trabaj-ad Trabaj-en Trabaj-en -ER Com-e Com-a Com-a Com-amos Com-ed Com-an Com-an ciento veintiséis -IR Viv-e Viv-a Viv-a Viv-amos Viv-id Viv-an Viv-an De 2e persoon enkelvoud (tú) is gelijk aan de 3e persoon enkelvoud (él/ella) van de Presente. De 2e persoon meervoud (vosotros/as) vorm je door de -R van de infinitief te vervangen door een -D. Trabaj -AR >Trabaj -AD Bij de overige personen veranderen de belangrijkste klinkers. Werkwoorden op -AR: a>e Werkwoorden op -ER/IR: e>a G ramática 7 Imperativo Afirmativo (Vervolg) ONREGELMATIGE VORMEN: Er bestaan twee soorten onregelmatigheden. 1) Dezelfde onregelmatigheden als in de Presente: Tú Usted Él/ella Nosotros/as Vosotros/as Ustedes Ellos/ellas CERRAR Cierra Cierre Cierre Cerremos Cerrad Cierren Cierren VOLVER Vuelve Vuelva Vuelva Volvamos Volved Vuelvan Vuelvan 2) Volledig onregelmatige werkwoorden: PEDIR Pide Pida Pida Pidamos Pedid Pidan Pidan HACER Haz Haga Haga Hagamos Haced Hagan Hagan IRSE Vete Váyase Váyase Vayamos Idos Váyanse Váyanse PONER Pon Ponga Ponga Pongamos Poned Pongan Pongan SALIR Sal Salga Salga Salgamos Salid Salgan Salgan Gebruik De Imperativo wordt gebruikt om bevelen (met “por favor”), instructies en tips te geven: Carlos, mira a qué hora sale el tren para Madrid, por favor. Para ir a la oficina de turismo sigue todo recto hasta el ayuntamiento, y luego tuerce a la izquierda. LET OP... IMPERATIVO + VOORNAAMWOORDEN Het voornaamwoord komt achter de Imperativo, het geheel wordt als één woord geschreven en krijgt een geschreven accent: Déjame el libro Imperativo + pronombres personales Iemand iets vragen en toestemming verlenen: P. Reflexivo (me,te,se,nos,os,se) Levántate. A: María, déjame las llaves del coche, por favor. B: Sí, claro, cógelas. P. Objeto Directo (lo,la,los,las) Cómpralo P. Reflexivo + P. Objeto Directo Póntelo Práctica Vul in de onderstaande zinnen de juiste vorm van de Imperativo in. 1. A: ¿Me pongo el traje rojo para esta noche? B: Sí, póntelo (poner). 2. A: ¿Puedo subir el volumen de la televisión? B: Sí, (subir). 3. Alejandro y Ana, (dejar) de trabajar un momento, por favor. ciento veintisiete 127 Bloque III 8 Verbos Ser/Estar — Ser/Estar Het is soms heel moeilijk het verschil in gebruik van de werkwoorden ser en estar aan te geven. Hoewel we veel uitzonderingen tegen zullen komen, geven we hieronder toch een paar basisregels: ESTAR SER Het werkwoord ser wordt gebruikt: Het werkwoord estar wordt gebruikt: 1) Om ons voor te stellen: Hola, soy Ana. 1) Om plaats aan te geven: El aeropuerto está en el centro de la ciudad. 2) Om te spreken over nationaliteit of herkomst: (Ser + nationaliteit/Ser + de + stad/land) ¿De dónde eres? Soy española. Soy de Santander. 2) Om veranderingen in toestand, waaronder veranderingen in de lichamelijke of geestelijke gesteldheid, aan te geven: Normalmente soy una persona feliz, pero hoy estoy triste. 3) Om over het beroep te spreken: Soy profesora de español. 4) Om voorwerpen te beschrijven, d.w.z. te spreken over de kleur of het materiaal waarvan ze gemaakt zijn: La chaqueta es negra. El pantalón es de algodón. 5) Om het uiterlijk van een persoon te beschrijven en over zijn/haar karakter te spreken: Iván es un chico muy guapo e inteligente. 3) Om over situaties van voorbijgaande aard, en tijdelijke of veranderlijke omstandigheden te spreken: Carlos ahora mismo está de viaje. 4) Om over de datum te spreken: Hoy estamos a martes, 13 de enero. 6) Om over bezit te spreken: Ese coche es de Carmen. 7) Om de datum aan te geven: Hoy es martes, 13 de enero. Práctica Vul in de onderstaande zinnen ser of estar in: Ej.: A: ¿Dónde están las llaves del coche? B: Creo que encima de la mesa. 1. Eva y Carlos unos chicos muy simpáticos. 2. El banco delante de la escuela. 3. Roma no en Grecia. 4. Hoy 24 de Agosto, mi cumpleaños, pero 5. Mi casa 6. ¿De quién 7. ¿Carlos 128 muy cerca del aeropuerto. esa maleta? Creo que de Julia. hoy muy contento porque ha aprobado el exámen. ciento veintiocho muy triste. G ramática 9 Oraciones Condicionales — Voorwaardelijke bijzinnen Onthoud dat de Spaanse aanduiding voor voorwaardelijke bijzinnen (oraciones condicionales) verward kan worden met die van de werkwoordstijd condicional (onvoltooid verleden toekomende tijd). Alleen bij de oraciones condicionales is daadwerkelijk sprake van een voorwaarde; die is te herkennen aan het voegwoord si. Er zijn dus twee delen: de ondergeschikte voorwaardelijke bijzin (si) en de hoofdzin. Deze twee worden gescheiden door een komma (,). Si tienes alguna duda , habla con la azafata. VOORWAARDELIJKE BIJZIN HOOFDZIN Normaal gesproken staat de voorwaardelijke bijzin vooraan, maar hij kan ook ná de hoofdzin komen. Habla con la azafata , HOOFDZIN si tienes alguna duda. VOORWAARDELIJKE BIJZIN Deze zinnen hebben diverse niveaus afhankelijk van de werkwoordstijden die erin voorkomen, en kunnen voorwaarden uitdrukken die liggen tussen ‘mogelijk’ en ‘zeer hypothetisch’. Wij zullen ons hier bezighouden met de eenvoudigste voorwaardelijke bijzinnen (niveau I). Voorwaardelijke bijzinnen I Deze worden gekenmerkt door een werkwoord in de Presente in de ondergeschikte bijzin, en een werkwoord in de Presente of de Imperativo (gebiedende wijs) in de hoofdzin. SI + PRESENTE, PRESENTE/IMPERATIVO Si tengo dinero, voy a Roma. Si puedes, reserva la habitación mañana. Opmerkingen De voorwaardelijke bijzinnen van het type I, d.w.z. met de hoofdzin in de Presente of Imperativo, geven aan dat de vervulling van de voorwaarden in de context van het heden mogelijk is. De Imperativo houdt bovendien een instructie, bevel of aanbod in. Si tengo tiempo, voy al trabajo andando Si tienes frío, ponte una chaqueta = instructie/bevel ] (het is mogelijk in het heden) Práctica Vul in de onderstaande zinnen de juiste werkwoordsvormen in: Ej.: Si necesitas (tu/necesitar) ayuda, llámame (tu/llamar). 1. Si 2. 3. Si (nosotros/poder), (tu/preguntar) en información, si (ellos/pedir) postre, (nosotros/salir) todas las noches a cenar. (tu/tener) alguna duda. (tu/avisar) al camarero. ciento veintinueve 129 Bloque III 10 Por/Para De voorzetsels para en por kunnen ook problemen opleveren. Ze zijn onveranderlijk en staan voor een zelfstandig naamwoord of voor een infinitief. Ella se ducha por la mañana para estar más fresca. Esa carta es para Juan. Dit zijn een paar gebruiken: PARA POR Wordt gebruikt om: Wordt gebruikt om: 1) het doel waarmee we iets doen uit te drukken. Voy a Madrid para estudiar español. 1) de reden waarom we iets doen uit te drukken: Voy a Roma por trabajo. HANDELING DOEL REDEN HANDELING 2) te verwijzen naar degene voor wie iets bestemd is (meewerkend voorwerp): Este ramo de flores es para Carmen. 2) te spreken over de maker van iets (handelende persoon): La película está dirigida por Almodóvar. 3) te spreken over de richting die men moet nemen naar een bepaalde plaats of over de bestemming: ¿Este tren va para Santander? (=hacia) 3) te spreken over een richting of een plaats die gepasseerd wordt (waar men langs/doorheen gaat): ¿Este tren pasa por Santander? Santander Santander 4) een tijdgrens aan te geven (deadline): Necesito este trabajo para el lunes. 4) dagdelen aan te duiden: Por la mañana trabajo mejor. 5) een mening te verkondigen: Para mí, la película es muy interesante. 5) “in de plaats van” uit te drukken: Habla por ti, no por nosotros. 6) het nut van iets uit te leggen: El lavaplatos sirve para limpiar los platos. Práctica Vul in de onderstaande zinnen por of para in: Ej.: Para ir a África no necesitas llevar paraguas. 1. Zapata luchó la libertad de su país. 2. Mi hermano se lava el pelo 3. No vivo estar más atractivo. trabajar, sino 4. El Quijote fue escrito 130 ciento treinta Cervantes. disfrutar de la vida. G ramática 11 Ya/Ya no/Todavía/Todavía no/Aún/Aún no De bijwoorden ya, todavía en aún worden over het algemeen gebruikt in zinnen die staan in de Perfecto. Iván ya ha comprado los billetes de avión para Marbella. Let erop dat de betekenis van deze bijwoorden verandert naargelang ze bevestigend of ontkennend worden gebruikt. Ze staan normaal gesproken vooraan in de zin. Ze worden als volgt gebruikt: YA/YA NO TODAVÍA/TODAVÍA NO AÚN/AÚN NO YA: TODAVÍA: AÚN: Wordt gebruikt om te verwijzen naar iets wat vóór het “nu” is voorzien of aangekondigd. Kan todavía vervangen. A: ¿Dónde está María? B: Aún está hablando por teléfono. ¿Y la chaqueta? Wordt gebruikt om aan te geven tot hoelang een eerdere handeling of situatie voortduurt. We gebruiken hierbij niet de Perfecto. Ya la ha comprado Victor. A: ¿Dónde está María? B: Todavía está hablando por teléfono. YA NO: TODAVÍA NO: AÚN NO: Wordt gebruikt om te spreken over de onderbreking van iets. We gebruiken niet de Perfecto, maar de Presente. Wordt gebruikt om aan te geven dat iets wat voorzien of aangekondigd was, niet heeft plaatsgevonden: Kan todavía no vervangen, omdat het dezelfde betekenis heeft: Yo ya no juego al fútbol. ¿Y la chaqueta, ya la ha comprado Victor? ¿Y la chaqueta, ya la ha comprado Victor? No, aún no la ha comprado. No, todavía no la ha comprado. Práctica Vul in de onderstaande zinnen de bijwoorden ya/ya no, todavía/todavía no of aún/aún no in: Ej.: Alejandra aún no ha comprado las entradas para el concierto. No sé cómo vamos a ir. 1. A: ¡Me he dejado las llaves en casa! B: No, 1. Estoy harto de que María 3. A: ¿Vienes a tomar unas copas? B: No, gracias, 4. Es la una de la mañana y las he cogido yo. viva en esta casa. ¡Quiero que se vaya! bebo alcohol. Lo he dejado. he terminado de estudiar para el examen. No me va a dar tiempo. ciento treinta y uno 131