1 Viaje al español Portfolio Primeros contactos De volgende checklist helpt bij het evalueren van uw vaardigheden in het Spaans. Vul bij elk leerdoel ten minste één voorbeeld in en kruis vervolgens aan hoe u uw taalvaardigheid inschat. Als u ergens niet zeker van bent, kunt u er de les nog eens op naslaan. Het juiste pagina- en paragraafnummer van het tekstboekgedeelte (TB) staan in de rechterkolom. Meer oefenmateriaal om uw kennis van het Spaans toe te passen en te verdiepen vindt u op www.siclaro-online.be. Ik kan al … X Z V TB … mezelf voorstellen: Me llamo ......................................................................................................................................................................... ¼¼p. 10 / 3 … naar iemands naam vragen: ¿Cómo .................................................. ? .......................................................................................................................... ¼¼p. 10 / 3 … iemand op de volgende tijdstippen begroeten: 8:00 .................................................. 15:00 .................................................. 21:00 .................................................... ¼¼p. 11 / 4 ¼¼p. 11 / 4 … afscheid nemen: ................................................................................................................................................................................................. … naar de betekenis van een woord vragen: ¿Qué .................................................. ? .............................................................................................................................. ¼¼p. 13 / 9 … zeggen waarom ik Spaans leer: Estudio español para ............................................................................................................................................ ¼¼p. 15 / 14 Ik kan ook … X Z V … de getallen van 0 tot 10 verstaan en in letters uitschrijven: cero, .................................................................................................................................................................................... … Spaanse woorden correct en met de juiste klemtoon uitspreken: Argentina, Valencia, Quito, Jerez, Uruguay .......................................................................................... … het geslacht van woorden aangeven en ze in het meervoud zetten: el teatro – los ............................ , ......... hotel – ................................ , la noche – .................................... … de regelmatige werkwoorden op ‘-ar’ vervoegen: yo hablo, tú ................................................................................................................................................................... 1 En un congreso. Vul de ontbrekende vragen in deze gesprekjes in. Soms zijn er meerdere mogelijkheden. 1. 2. 3. ¿........................................................................................................................ ? Marcela Martínez. ¿Y usted? ¿........................................................................................................................ ? Muy bien, gracias. ¿.......................................................................... ? Bien, bien también. ¿........................................................................................................................ ? De Santiago de Chile. ¿.................................................................. ? Somos de Guadalajara. TB ¼¼p. 9 / 1 ¼¼p. 11 / 5 ¼¼p. 81 / 14 2 Forme frases. Maak zinnen met de woorden uit de cirkel. con la familia con los amigos Yo soy de Almere. a España ser viajar ¼¼p. 13 / 10 ¼¼p. 14 / 13 español trabajar Uw dossier Bij het werken met ¡Sí, claro! zult u steeds weer het Portfoliosymbool tegenkomen bij oefeningen waarbij u aangemoedigd wordt om teksten te schrijven. Houd een map bij waarin u de Portfolio-opdrachten verzamelt. Zo krijgt u een overzicht van de ontwikkeling van uw schrijfvaardigheid. U kunt natuurlijk ook ander materiaal en andere documenten in uw map bewaren die nuttig of leuk zijn bij het leren van Spaans, zoals Spaanstalige folders, krantenartikelen of liedteksten. Aan het einde van deze les kunt u al uw eerste tekstje schrijven: hoe u heet en waarom u Spaans leert. Steek deze tekst meteen in uw map. yo tú él usted nosotras vosotros ellas ustedes escuchar hablar música estudiar en un hotel 1. 2. Buenos días, ¿es ..................................... la organizadora? Sí, soy ..................................... . ¿..................................... sois de aquí? Eduardo sí, pero María y ..................................... somos de Toledo. de Almere (Yo) soy… = Ik ben … Soy yo. = Dat ben ik. 3 Pronombres. Vul de ontbrekende persoonlijke voornaamwoorden in. 82 ochenta y dos 2 3. 4. Perdón, ¿habla ..................................... inglés? no, pero mi compañera sí. ..................................... eres Ricardo, ¿no? No, ..................................... me llamo Gabriel, Ricardo es ..................................... . ..................................... ochenta y tres 83 2 Primeros contactos 4 a. Señor, señora. Verbind de vragen met de juiste antwoorden. Kijk goed wanneer het lidwoord voor señor/a gebruikt wordt en wanneer niet. 7 Datos personales. Bedenk vragen bij de antwoorden in de rechterkolom. Doe dit voor zowel tú als usted. tú 1. 2. 3. 4. ¿Cómo está usted, señora? eñora Benito, usted es de San Juan, ¿verdad? S ¿Es usted el organizador del congreso? Señores, ¿son ustedes de Bolivia? 2. 3. 4. Señor/a wordt zonder lidwoord gebruikt als je iemand direct aanspreekt. Je gebruikt het lidwoord alleen als je over een persoon spreekt of als je iemand naar zijn / haar naam vraagt met “Es usted…?’’ Een echtpaar wordt met señores aangesproken. Buenos días, .................... señor López. Buenos días, .................... señora Cañizares. ¿Qué tal? respuestas Luz María Flores. De Alicante. Es el 32 58 00 11. Sí, es luzma@yahoo.com. No, hablo inglés. Para viajar a Dublín. Perdón, usted es .................... señor Serrano, ¿verdad? Sí, soy yo. 8 Un poema. Lees het gedicht Niños de Somalia van Gloria Fuertes. Herschrijf het met behulp van het werkwoord tener. Bedenk ook een titel. NIÑOS DE SOMALIA ......................................................................................... Yo como Tú comes Él come Nosotros comemos Vosotros coméis ¡Ellos no! ¿De dónde es .................... señora Pardo? ¿.................... señora Pardo? De San Sebastián. señorita Pérez es de Salamanca, ¿no? No, no, es de Madrid. .................... usted a. No, es el señor Rodríguez. b. Nosotros no, pero la señora Quispe sí. c. Muy bien, gracias. d. No, soy de San José. b. ¿Con o sin artículo? Vul het bepaald lidwoord in waar het nodig is. 1. 2 Yo .................................................................................. Tú .................................................................................. Él ................................................................................... Nosotros ................................................................. Vosotros .................................................................. ¡Ellos ......................................................................... ! 5 Un médico. 10 Luister naar de dialoog en geef aan op welk visitekaartje de juiste naam staat. José Abarisketa Castelló n médico n ló ueta C astel José Abarizq médico Ì 9 a. Verbos en ‘-ar’, ‘-er’, ‘-ir’. Werkwoorden eindigen in het Spaans op ‘-ar’, ‘-er’ of ‘-ir’. Hieronder staan verschillende vervoegingen van deze drie groepen. Zet ze in het schema in de juiste kolom en bij het juiste persoonlijk voornaamwoord. Markeer de uitgangen van de vervoegingen. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er? busco | compráis | reserva | escribimos | aprendo | escribe | intercambias | venden | vives | viajamos | viven | aprende | vendes | organizan | escribo | aprendemos | vivís | vendéis -ar 6 a. ¿Cómo se escribe? 11 Lees eerst de zinnen. Luister dan twee keer naar de cd en vul in welke vraag bij welk antwoord hoort. a. Sí, con acento en la “u”. b. Con minúscula. c. Sí, pero con “zeta”. b. Compruebe con el CD. 12 Controleer uw antwoorden met behulp van de cd. 84 ochenta y cuatro d. No, con “uve”. e. Con “che”. 1 f. Con “u” con diéresis y con “elle”. -er -ir yo tú él / ella / usted nosotros/-as vosotros/-as ellos / ellas / ustedes b. Escuche y marque la sílaba acentuada. 13 Luister naar de werkwoordsvormen van 9 a en onderstreep bij elke vorm de beklemtoonde lettergreep. Bij welke vormen ligt de klemtoon op de uitgang? ochenta y cinco 85 2 Primeros contactos 2 10 a. Un trabajo interesante. Vul de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes in. 13 La pronunciación de las frases. 14 Welke van de volgende zinnen hoort u? Let op de intonatie en de pauzes. Tú ............................................ (ser) informático, ¿verdad, Luís? ¿De dónde ............................................ (ser)? Soy de Cali, pero ............................................ (vivir) en Bogotá. ¿Y dónde ............................................ (trabajar)? ............................................ (trabajar) en una empresa que ............................................ (vender) ordenadores. ¡Ah! ............................................ (tener) un trabajo interesante, ¿verdad? ¡Sí! Mi trabajo ............................................ (ser) muy interesante. ¿Y ............................................ (viajar) mucho? Sí, también ............................................ (organizar) seminarios en diferentes ciudades. ¡Ah! ¿Y ............................................ (tener) unos compañeros simpáticos? Sí, ............................................ (ser) muy simpáticos. Y el jefe también. Un trabajo interesante, compañeros y jefe simpáticos… ¿Cómo se llama la empresa? 1. No, soy economista. No soy economista. 3. No, estudiamos español. No, no estudiamos español. 2. No, es médico. No, no es médico. 4. No, no. Trabajo aquí. No, no trabajo aquí. 14 Escuche el diálogo y corrija los datos en este formulario. 15 Luister twee keer naar de dialoog en corrigeer de gegevens op het formulier. 86 ochenta y seis – Teléfono 620 711 833 Móvil Juan.Manuel@terra.com Correo electrónico francés Curso de idioma Bij beroepen wordt geen lidwoord gebruikt: Mark es músico. Als het beroep nader omschreven wordt, wordt un/a gebruikt: Mark es un músico famoso. 12 Forme frases con ‘no’. Maak met behulp van de volgende woorden ontkennende zinnen zoals in het voorbeeld. Gebruik bij elke zin het juiste werkwoord. La Caixa no es un supermercado, es un banco. Santiago Ciudad policía | economista | profesor de informática | camarero | enfermera | ama de casa | recepcionista | estudiante | músico | veterinario | fontanero | escritora | empleado de banco | arquitecto | dentista | programador | médico | ingeniero 11 ¿Con o sin artículo? Bepaal of er een lidwoord nodig is, en zo ja, welk lidwoord. Omcirkel steeds de juiste optie. La Caixa – supermercado – banco María José – niño – niña Enrique – profesor – enfermero Peter – de Colombia – de Groninga “carta” – kaart – brief Alicia – árabe – inglés y francés Apellidos 15 ¿Quién trabaja el domingo? Welke van deze personen werken regelmatig op zondag? Luís es de Cali, pero vive en… 1. 2. 3. 4. 5. 6. Juan Carlos Nombre Gómez García b. Un pequeño texto. Beschrijf in een korte tekst wat u over Luís weet. Verónica es – / una secretaria y trabaja en la / una empresa en Sevilla. Es la / una empresa que vende – / los instrumentos musicales. Trabaja en la / una oficina muy moderna con la / una compañera que es – / una secretaria también. Las / – chicas viajan mañana a – / un congreso para intercambiar – / las ideas y aprender – / las cosas nuevas. Un / El jefe de las chicas es – / el economista. Es el / un jefe autoritario, pero muy competente. LEN GU A nue va Mundo profesional 16 ¿Quién es usted? In tweetallen. Bekijk onderstaande gegevens en maak een combinatie. Dit is uw ‘nieuwe identiteit’. Vraag vervolgens uw buurman / buurvrouw naar zijn / haar persoonlijke gegevens en vul deze op het kaartje in. Uw medecursist doet hetzelfde bij u. Mónica Hernández Roviria Mercedes Herrera Rico Francisco Javier Ortega Baz Juan Carlos Santos García arquitecto/-a profesor/a de inglés dentista representante m-hr@hotmail.es M.HyR@net.org info@web.com productos@afs.com 56 89 20 68 10 66 34 81 15 28 04 24 66 44 55 69 Contactos E ........................................................................................................... ........................................................................................................... Plaza de Santa Ana, 11 28012 Madrid D Teléfono: P E-mail: ............................................................... ............................................................... ochenta y siete 87 2 Primeros contactos 3 Pronunciar, ¡sí, claro! Mi gente 17 a. La pronunciación de la ‘r’. Vindt u het moeilijk om de r rollend uit te spreken? Probeer de volgende oefening dan eens. Plaats uw tong tegen het gehemelte direct achter de voortanden (zoals bij de l). Zeg eerst lililili en probeer daarna met uw tong in dezelfde positie riririri te zeggen. Daarbij gaat de tong trillen en wordt de r rollend. Oefening baart kunst. En als het u desondanks niet lukt, onthoud dan dat een Spaanstalig persoon uw minder rollende r ook zal begrijpen. 1 ¿Son familia? Omcirkel de woorden die personen aanduiden. Welke daarvan geven een familierelatie aan? b. Escuche y repita estos trabalenguas. 16 Luister naar deze tongbrekers. Kunt u ze foutloos nazeggen? De vertaling vindt u op p. 149. hijo | universidad | pintor | biblioteca | teatro | marido | hotel | arroz | empleado | hermana | tortilla | enfermera | discoteca | padres | ama de casa | naranja | abuelos | médico | escuela | policía | escritora | primo | gente | pianista Tres tristes tigres comen trigo en un trigal. 2 a. La familia. In de familierelaties hieronder zijn de klinkers weggevallen. Maak de woorden weer compleet. In sommige gevallen is zowel de mannelijke als de vrouwelijke vorm mogelijk. Rosa Rosales cortó una rosa. ¡Qué roja la rosa de Rosa Rosales! Rita Rizo reza ruso, ruso reza Rita Rizo. Portfolio X Z V P D M R R D H J M D R H R N M T N B M … mezelf voorstellen: Soy ....................................................................................................................................................................................... ¼¼p. 20 / 2 b. ¿Y su familia? Vertel nu iets over uw eigen familie. Neem vier woorden van opgave 2 a en schrijf op hoe deze vier familieleden heten, wat hun beroep is, waar ze werken, wonen, enzovoort. … vragen waar iemand vandaan komt en zeggen waar ik vandaan kom: ¿De dónde ................................................. ? ................................................................................................................. ¼¼p. 20 / 2 Mi hermano se llama Martijn, es representante y vive en Arnhem… … vragen hoe het met iemand gaat en zeggen hoe het met mij gaat: ¿Cómo ................................................. ? ........................................................................................................................... ¼¼p. 20 / 2 … naar iemands telefoonnummer en e-mailadres vragen en die van mij geven: ¿Cuál ............................................................... ? ................................................................................................................ ¼¼p. 22 / 7 … een zin ontkennend maken: No, ........................................................................................................................................................................................ ¼¼p. 24 / 12 … naar iemands beroep vragen en vertellen wat mijn beroep is: ¿Qué ............................................................... ? – Soy ................................................................................................... ¼¼p. 25 / 14 Ik kan al … Ik kan ook … … mijn naam spellen: X Z V … de onregelmatige werkwoorden ‘ser’ en ‘tener’ vervoegen: yo soy .......................................................................... , yo tengo ............................................................................. … de regelmatige werkwoorden op ‘-er’ en ‘-ir’ vervoegen: yo aprendo ............................................................. , yo vivo .................................................................................. .................................................................................................................................................................................................. 88 ochenta y ocho TB TB 3 La familia de ‘Chocolates Valor’. Herinnert u zich de familie “Valor” van p. 30 van het tekstboek nog? Lees de tekst nogmaals en vul daarna in de tekst hiernaast de juiste woorden in. L J R Los “Valor” son una ............................................. con pasión por el ............................................. . Tienen una ............................................. de chocolate en Villajoyosa que exporta sus productos a muchos .................................. . “Chocolates Valor” es una ............................................. familiar: son cinco ............................................. de chocolateros. chocolate | fábrica | generaciones | países | familia | empresa ¼¼p. 21 / 5 ¼¼p. 21 / 4 ¼¼p. 22 / 7 ¼¼p. 23 / 10 los Valor = la familia Valor ochenta y nueve 89